In de Erfgoedwet is geregeld dat het opgraven van archeologische voorwerpen met behulp van metaaldetectie tot maximaal 30 cm onder het maaiveld toegestaan is, met een aantal uitzonderingen.
Verstoringen in de bouwvoor
Omdat detector-amateurs een waardevolle bijdrage leveren aan de ontwikkeling van archeologische kennis is er voor hen een uitzondering op het opgravingsverbod gemaakt. Verstoring van de bovenste dertig centimeter van de bodem, de zogenaamde bouwvoor, is toegestaan. Op deze regel geldt een aantal uitzonderingen:
- Zo is het met behulp van metaaldetectie uit de grond halen van archeologische resten niet toegestaan op een archeologisch gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument.
- Ook op een terrein waar een opgraving door een certificaathouder of universiteit plaatsvindt, mag een detector-amateur niet opgraven.
- Gemeenten hebben verder de mogelijkheid om de uitzondering voor metaaldetectie niet te laten gelden voor delen van hun grondgebied, bijvoorbeeld door middel van een algemene plaatselijke verordening.
- De uitzondering is tot slot alleen van toepassing op land en niet onder water. Vondsten die worden gedaan met behulp van een metaaldetector worden gezien als archeologische toevalsvondst.
De PAN heeft in 2 pdf bestandjes de regelgeving verduidelijkt.